Home

 

 

 

Over tuigage en verlijeren

 

Op de kleine punters uit het vaargebied rond Giethoorn, de Gieterse punter en de tussenpunter hoort alleen een sprietzeil gevoerd te worden , geen fok. Toch zie je vaak dat er wel een fok op die punters gehesen is.

Ook op mijn tussenpunter  heb ik een fokje. Ik moet zeggen: het staat alleraardigst, maar ja dat doet volgens sommige lieden een piratenvlag in het want ook. De vraag is dus eerder of het een zinvolle toevoeging aan de voortstuwing van mijn punter is.  Nu, daar heb ik wel mijn twijfels over.

De mast op mijn punter staat ver naar voren. Bij een tuigage met fok zou het zeilpunt en dus de mast naar achteren moeten. Bij zeepunters, die meestal een grootzeil met gaffel en giek én een fok voeren is dit dan ook het geval.

Ik heb uitgebreid gevaren mét en zonder fok. Ik verwachtte eigenlijk dat er mét fok sneller en hoger aan de wind kan worden gevaren. Daar merk ik echter maar weinig  van, nog sterker ik heb zelfs de indruk dat de punter zonder fok sneller vaart dan met fok. Absoluut zeker ben ik ervan dat de punter zonder fok hoger aan de wind vaart.

Wanneer ik stijf tegen de wind in moet opkruisen, kom ik zonder fok heel laat thuis en mét fok zal ik de nacht op het water moeten doorbrengen.

 

Naast de punter heb ik ook nog een mooie Friese zeilschouw van 4.20 meter. Je zou verwachten dat zo’n schoenendoos het veel minder goed doet dan een slanke punter. Maar dat is niet zo, tenminste onder vol tuig, dus met fok vaart mijn schouwtje een  stuk hoger aan de wind.. Zonder fok vaart een schouw als de spreekwoordelijke krant, dan doet de punter het stukken beter.

 

 

Volgens mij is de fok op mijn punter veel te klein.  U kunt dat heel goed zien op de foto. Het is maar een lullig lapje. Er is daardoor nauwelijks overlap met het grootzeil. Een punter vaar je tot ongeveer windkracht 5 en dan  is enige overlap gunstig.

Bij harde wind wordt door het verkleinen van de fok niet alleen het zeiloppervlak verkleind, maar ook de overlap met het grootzeil, die van invloed is op de voortstuwing.

Een botterfok, met een grote overlap, zou het tot windkracht 5  heel wat beter doen. Toch maar een keer een grote fok lenen van een vriendje.

Ook zitten de lei-ogen waar de fokkeschoot doorheen loopt veel te ver naar voren én aan de binnenzijde op de korven (de spanten) De fok wordt door de verkeerde plaatsing van de lei-ogen ook teveel naar beneden getrokken. Ook dat is op de foto hieronder goed te zien .

 

 

De fok valt dan te ver naar binnen. Hierdoor is de spleet tussen grootzeil en fok ongunstig en wordt  de luchtstroom  als het ware afgeremd. Verplaatsing van de lei-ogen naar achteren, naar het breedste deel van de boot, bij voorkeur aan de buitenkant  van het boeisel, zal zonder twijfel een positieve effect op de werking van de fok hebben.

 

Hoe is het nu te verklaren dat zo’n toch lompe bak als mijn schouw hoger aan de wind vaart?

Daarvoor moet je kijken naar de zijdelings krachten die op de boot werken. Dat zijn er drie.

Ten eerste de zijdelingse druk van de wind in het zeil.  Het type tuigage en de kwaliteit van het tuig zijn dan belangrijk.

Ten tweede de zijdelingse druk aan de loefzijde op de romp. Daarbij is de grootte van het oppervlak van het deel van de boot dat boven water uitsteekt aan de loefzijde van groot belang.

Ten derde is de tegendruk in het water door het natte deel van het zwaard aan de lijzijde van belang.

De kracht die door de wind op de zeilen wordt uitgeoefend wordt verdeeld in een zijdelingse en een voorwaartse component. Bij hét ideale tuig is de voorwaartse component relatief groot ten opzichte van de zijdelingse component. Ook de trim van de zeilen is natuurlijk van belang. Laat de schoten op een aandewindse koers maar eens los, dan ga je niet meer vooruit, en je verlijert, drijft van de windrichting af.

Bij een spriettuig is de verhouding tussen de voorwaartse component en de zijdelingse component ongunstiger dan bij een gaffeltuigage. Dat vormt dus de eerste verklaring voor het hoger aan de wind kunnen varen van mijn schouwtje.

Het tweede punt is de zijdelingse druk van de wind aan de loefzijde op de romp. Het zeiloppervlak van de schouw en de punter is vrijwel identiek, maar de lengte en het vrijboord, het deel dat boven water uitsteekt, verschilt aanzienlijk. Mijn schouw is 4.20 meter lang, mijn punter is 5.75 meter (137%) lang. Het vrijboord van de punter is ongeveer 20 % hoger dan het vrijboord van de schouw. Het oppervlak van het vrijboord van de punter is dan 65% groter dan van de schouw. Dat is natuurlijk niet niks.

 

Het derde punt, de tegendruk in het water door het zwaard aan de lijzijde zou dat verlijeren onder invloed van de eerste twee punten moeten tegen gaan door tegendruk te bieden. De grootte van de tegendruk in het water is recht evenredig met het oppervlak van het deel van het zwaard dat in het water steekt. Ook de snelheid van de boot is een belangrijke factor omdat daardoor de zijdelingse weerstand van de gehele boot toeneemt. Een stapvoets rijdende fietser duw je zo om, maar een hard rijdende fietser is heel moeilijk om te duwen.

De schouw heeft in vergelijking met de  punter een   zwaard, dat vooral door  zijn breedte een groot oppervlak heeft. Het loopt van onderen heel breed uit en heeft daardoor een groot nat oppervlak. Bovendien zit het zwaartepunt ver onder het draaipunt, waardoor het zwaard mooi naar beneden gaat en niet gauw omhoog kruipt.

Bij punters heb je twee typen zwaarden, namelijk de zwaarden van de zeepunters, lang en smal voor dieper water en de zwaarden voor de Gieterse punter, tussenpunter voor ondiep water. Deze zwaarden zijn iets breder dan die van de zeepunters, maar wel korter.  Om het verlijeren tegen te gaan is dit type zwaard dus het minst effectief. Eigenlijk zou een Gieterse punter het zwaard van een schouw moeten hebben: een groot oppervlak én geschikt voor ondiep water.

Belangrijk bij een punter is wel dat het lijzwaard goed naar beneden steekt. Bij mijn punter kruipt het omhoog en bij overstag gaan gaat het zwaard niet volledig naar beneden, als ik het zwaardtalie losmaak. Dan moet je dus snel naar voren om het met de hand naar beneden te duwen. Daar zit je bij overstag gaan niet echt op te wachten. Op advies van Jan Schreur, die met zijn eigen punter hetzelfde probleem heeft, gebruik ik nu een pikhaakje om het zwaard naar beneden te duwen, net als bij een skûtsje.

Je zou eventueel  op een Gieterse of tussenpunter zwaarden van een zeepunter kunnen monteren of het draaipunt van de huidige zwaarden iets verlagen. Dat vergroot het natte oppervlak.

Je kunt dan ook het draaipunt naar achteren verplaatsen. De boot gaat hierdoor wat makkelijker overstag.

 

Nu zou je uit het voorgaande de conclusie kunnen trekken dat een punter als zeilboot niets voorstelt, maar dat klopt absoluut niet. Ik heb laatst tijdens een opstapdag van de Stichting Natuurlijk Varen in Terhorne gezeild met de Junior van Bruno Rexwinkel. Dit is echt het summum van zeilen. Snel, hoog aan de wind, comfortabel. In één woord grandioos. Toch koop ik hem niet omdat ik er in het rietland niet mee kan varen. Ik kan ook niet mijn zeil even 20 centimeter hoger trekken achter een dijkje of een bomenrij, Zo’n boot kun je niet bomen of roeien en ook kan ik niet doorzeilen tot  dertig meter van een brug en even de mast plat leggen en het is ook niet de ultieme visboot. Kortom een geweldige boot, maar voor mijn vaargebied en mijn manier van varen totaal ongeschikt. Maar als ik in Zeeland of aan het IJsselmeer zou wonen, dan wist ik het wel.

 

 

De Junior, een geweldig schip, maar niet voor iedereen!

 

We zijn inmiddels twee weken verder. Het  is 25 november, de zon schijnt en het is heerlijk warm. Op het water waait het 4 tot 5 met flinke vlagen. We tuigen de boot met fok op en roeien naar buiten.  Er is niemand op het water. Ongelooflijk, met dat prachtige weer!

Met deze wind kun je  roeien wel vergeten. Ook varend met de boom worden we weg geblazen. Het kost nog even moeite om de spriet in het zeil te krijgen. Dat lukt alleen door de spriet  tegen de wind omhoog te duwen.

Na een kwartier zijn we het Bovenwijde over gestoven en kunnen beginnen met moeizaam terug te kruisen. Na vier keer overstag gaan zijn we nog geen meter opgeschoten. Je kunt ook zien dat de fok er maar dood bij staat. Hij pakt gewoon geen wind. Ik vertik het echter om de motor te gebruiken.  De fok gaat naar beneden en dat scheelt  niet een klein beetje. We varen minstens 10 graden hoger aan de wind. Dat worden dus  een boel poetslappen. In de vlagen  kun je mooi oploeven. De boot is zonder fok duidelijk in haar element.

 

 

Het gaat hard. Bij het overstag gaan knalt het bovenste blok van de schoot  tegen Hans zijn hoofd. Een scheurtje in zijn wenkbrauw . Bloed! Het valt gelukkig nogal mee. Ik neem het roer weer over.  Volgens Hans moet dat blok eraf. Het is levensgevaarlijk. Het blok heeft mij ook al een keer de bril van het hoofd geslagen. Maar het probleem is  uit de wereld als je het blok bij overstag gaan gewoon even vast houdt. Alweer opgelost.

Hetzelfde geldt voor het voetblok met stopper van de grootschoot. Bij het aanhalen zet de schoot zichzelf vast. In het begin dook ike dan naar beneden om de schoot los te maken. Helemaal niet nodig. Je trapt het blok met je voet opzij en je trekt de schoot zo los. 

Dit was geweldig zeilen. Volgend jaar toch maar eens aan de wedstrijden mee doen.